Bij de tweede kamer is aanhangig het wetsvoorstel modernisering arbitragerecht. Als alles goed gaat wordt de wet per 1 januari 2014 van kracht. Doel is modernisering van de huidige regeling, tevens wordt beoogd de positie van Nederland als arbitrageland te verbeteren en ook op deze wijze een impuls aan de economie te geven. De memorie van toelichting noemt de volgende kernpunten van wijziging: [itemlist]
- modernisering zoals het bieden van de mogelijkheid om gebruik te maken van eigentijdse elektronische middelen (art. 1072b Rv nieuw), zoals het versturen van processtukken per email.
- het wettelijk vastleggen van ‘best practices’ uit de praktijk, zoals de voorgestelde regeling ter zake de plaatsopneming en bezichtiging (art. 1042a Rv nieuw) en de schriftelijke fase in het arbitrage geding (artt. 1038a t/m 1038d Rv nieuw).
- lastenverlichting, door aan partijen de keuze te laten het arbitrale vonnis wel of niet te deponeren bij de rechtbank, waarvoor kosten in rekening worden gebracht.
- procedurele afslanking, door de procedure tot vernietiging van een arbitraal vonnis te beperken tot één instantie, te weten het gerechtshof (cassatie is wel mogelijk art. 1064 a lid 5 Rv nieuw).
- Nederland interessanter maken voor internationale arbitrages, o.a. door institutionele wraking (partijen kunnen overeenkomen dat de wraking niet door de voorzieningenrechter wordt beoordeeld, maar door een onafhankelijke derde, bijv. het arbitrage-instituut zelf) mogelijk te maken (art. 1035 lid 7 Rv nieuw).
- vergroting van het vertrouwen van consumenten, doordat de regeling erop toeziet dat een geschil tussen een consument en een ondernemer niet zomaar door arbitrage kan worden beslecht. Voorgesteld wordt het arbitraal beding op de zwarte lijst van onredelijk bezwarende bedingen te plaatsen (art. 6:236 BW). De regeling biedt de consument geconfronteerd met een arbitragebeding in algemene voorwaarden een maand bedenktijd om aan te geven of hij het geschil niet liever aan de overheidsrechter voor wil leggen. Indien het arbitraal beding niet voorziet in deze keuze is het per definitie onredelijk bezwarend. Het voorgaande laat overigens onverlet de mogelijkheid om na intreden van het geschil overeen te komen het geschil aan arbiters voor te leggen (zg. compromis).
[/itemlist] Het wetsvoorstel grijpt grotendeels terug op de Uncitral Model Law for voor internationale commerciële arbitrage.
Het voorstel onderstreept de partij autonomie en laat partijen veelal keuzemogelijkheden ‘tenzij partijen anders zijn overeengekomen’. Dit laat zich illustreren door de keuzevrijheid om uit efficiency redenen al dan niet in te stemmen met inlichtingen over ‘buitenlands recht’, zelfs als dit betekent dat het vonnis uiteindelijk daarmee in strijd zou komen te zijn, omdat daarvan wordt afgezien. De bovenbesproken voorgestelde regeling over wraking, inlichtingen, bewijs en depot zijn hier eveneens voorbeelden van.
Het wetsvoorstel voorziet verder in een regeling over het arbitraal hoger beroep en verbetering van kennelijk fouten en bevat verduidelijking over de plaats van de overheidsrechter, bijvoorbeeld indien bij een buitenlandse arbitrage voorlopige maatregelen, zoals conservatoir beslag en voorlopige bewijsmaatregelen, vereist zijn.
Tot slot wordt hier de mogelijkheid van een arbitraal kort geding (art. 1043b Rv nieuw) als mogelijkheid naast die van de voorzieningenrechter nog genoemd.
Aangezien beoogd wordt[bulletlist][/bulletlist] de voorgestelde regeling van toepassing te laten zijn op arbitrages die op of na 1 januari 2014 aanhangig worden wordt de regeling op korte termijn relevant. Wij zijn benieuwd of de ambitieuze voornemens in dit wetsvoorstel ook de beoogde modernisering zullen bewerkstelligen en zullen de ontwikkeling dienaangaande met interesse volgen.